Je loopt door een oude woonwijk, met van die karakteristieke rijtjeshuizen uit de jaren vijftig en zestig. Lavendel in de voortuin, een vergeelde krant achter het raam, en dan valt je oog op iets kleins maar bijzonders: een dun touwtje dat uit de brievenbus hangt. Het wappert zachtjes in de wind, haast vergeten, maar het roept iets op. Iets vertrouwds. Iets van vroeger.
Wat is dit voor touwtje? Waarom hangt het daar? Is het per ongeluk blijven hangen? Of heeft het een doel dat we vandaag de dag allang zijn vergeten?
Vraag: Welk oud-Hollands gebruik zien we hier?
Antwoord: Een touwtje door de brievenbus om de deur te openen – een gebruik dat ooit zó gewoon was, dat niemand er raar van opkeek. Het touwtje zat vast aan de binnenklink van de voordeur. Zo kon je het van buitenaf naar je toe trekken, de deur openen en naar binnen stappen. Geen sleutel nodig, geen codes, geen camera’s. Want iedereen wist: als het touwtje eruit hing, was je welkom.
Kinderen die uit school kwamen, trokken zelf de deur open. Buren die iets kwamen lenen, stapten gewoon binnen. Je liep bij elkaar naar binnen alsof het je eigen huis was. De deur zat niet op slot – sterker nog, hij stond op een kier, met opzet. Dat kón gewoon. Want je vertrouwde elkaar.
Het touwtje door de brievenbus is inmiddels verdwenen uit het straatbeeld. In een tijd van beveiligingssystemen en driepuntssloten is het bijna ondenkbaar geworden. Maar wie het zich herinnert, weet: dat touwtje stond voor iets groters. Voor openheid. Voor verbondenheid. Voor een tijd waarin je geen afspraak hoefde te maken om even binnen te vallen, en waarin je letterlijk je deur openzette voor de ander.
Een klein stukje touw, met een groot verhaal.